opzat
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·zat
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opzitten |
opzat
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opzitten
- ... dat ik opzat.
- ... dat jij opzat.
- ... dat hij, zij, het opzat.
- ... dat ik opzat.
vervoeging van |
---|
opzitten |
opzat