opvreet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·vreet

Werkwoord

vervoeging van
opvreten

opvreet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvreten
    • ... dat ik opvreet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvreten
    • ... dat jij opvreet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opvreten
    • ... dat hij opvreet.