optut

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·tut

Werkwoord

vervoeging van
optutten

optut

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optutten
    • ... dat ik optut. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optutten
    • ... dat jij optut. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optutten
    • ... dat hij optut.