optekent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·te·kent

Werkwoord

vervoeging van
optekenen

optekent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optekenen
    • ... dat jij optekent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van optekenen
    • ... dat hij optekent.