opsomden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·som·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opsommen |
opsomden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opsommen
- ...dat wij opsomden.
- ...dat jullie opsomden.
- ...dat zij opsomden.
- ...dat wij opsomden.
vervoeging van |
---|
opsommen |
opsomden