opruimt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ruimt

Werkwoord

vervoeging van
opruimen

opruimt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opruimen
    • ... dat jij opruimt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opruimen
    • ... dat hij opruimt.