opnoemden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·noem·den

Werkwoord

vervoeging van
opnoemen

opnoemden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opnoemen
    • ...dat wij opnoemden. 
    • ...dat jullie opnoemden. 
    • ...dat zij opnoemden.