opfriste
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·fris·te
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opfrissen |
opfriste
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opfrissen
- ... dat ik opfriste.
- ... dat jij opfriste.
- ... dat hij, zij, het opfriste.
- ... dat ik opfriste.