opfrist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·frist

Werkwoord

vervoeging van
opfrissen

opfrist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfrissen
    • ... dat jij opfrist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opfrissen
    • ... dat hij opfrist.