opeist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·eist

Werkwoord

vervoeging van
opeisen

opeist

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeisen
    • ... dat jij opeist. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opeisen
    • ... dat hij opeist.