opdraagt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·draagt

Werkwoord

vervoeging van
opdragen

opdraagt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdragen
    • ... dat jij opdraagt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opdragen
    • ... dat hij opdraagt.