opblonken
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·blon·ken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
opblinken |
opblonken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opblinken
- ...dat wij opblonken.
- ...dat jullie opblonken.
- ...dat zij opblonken.
- ...dat wij opblonken.