opbelde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·bel·de

Werkwoord

vervoeging van
opbellen

opbelde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opbellen
    • ... dat ik opbelde. 
    • ... dat jij opbelde. 
    • ... dat hij, zij, het opbelde.