oordeelde
Uiterlijk
- oor·deel·de
vervoeging van |
---|
oordelen |
oordeelde
- enkelvoud verleden tijd van oordelen
- Ik oordeelde.
- Jij oordeelde.
- Hij, zij, het oordeelde.
- Ik oordeelde.
- Het woord oordeelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.