onvermoeibaar
Uiterlijk
- on·ver·moei·baar
- afleiding van vermoeibaar met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onvermoeibaar | onvermoeibaarder | onvermoeibaarst |
verbogen | onvermoeibare | onvermoeibaardere | onvermoeibaarste |
partitief | onvermoeibaars | onvermoeibaarders | - |
onvermoeibaar
- ondanks zware inspanning niet moe te krijgen
- Het leet wel of de kinderen onvermoeibaar waren.
- De marinier is onvermoeibaar.
- Het woord onvermoeibaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.