Naar inhoud springen

ontzegelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·ze·gelt

Werkwoord

vervoeging van
ontzegelen

ontzegelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzegelen
    • Jij ontzegelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzegelen
    • Hij ontzegelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontzegelen
    • Ontzegelt! 

Gangbaarheid