ontwapent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·wa·pent

Werkwoord

vervoeging van
ontwapenen

ontwapent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontwapenen
    • Jij ontwapent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontwapenen
    • Hij ontwapent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontwapenen
    • Ontwapent!