ontsla

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·sla

Werkwoord

vervoeging van
ontslaan

ontsla

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontslaan
    • Ik ontsla. 
  2. gebiedende wijs van ontslaan
    • Ontsla! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontslaan
    • Ontsla je? 
  4. aanvoegende wijs van ontslaan