ontcijfer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ont·cij·fer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ontcijferen |
ontcijfer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontcijferen
- Ik ontcijfer.
- gebiedende wijs van ontcijferen
- Ontcijfer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontcijferen
- Ontcijfer je?