ontcijfer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·cij·fer

Werkwoord

vervoeging van
ontcijferen

ontcijfer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontcijferen
    • Ik ontcijfer. 
  2. gebiedende wijs van ontcijferen
    • Ontcijfer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontcijferen
    • Ontcijfer je?