onduleert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·du·leert

Werkwoord

vervoeging van
onduleren

onduleert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onduleren
    • Jij onduleert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onduleren
    • Hij onduleert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van onduleren
    • Onduleert!