omzwachtel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·zwach·tel

Werkwoord

vervoeging van
omzwachtelen

omzwachtel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzwachtelen
    • Ik omzwachtel. 
  2. gebiedende wijs van omzwachtelen
    • Omzwachtel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omzwachtelen
    • Omzwachtel je?