omprangt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·prangt

Werkwoord

vervoeging van
omprangen

omprangt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omprangen
    • Jij omprangt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omprangen
    • Hij omprangt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omprangen
    • Omprangt!