omhels

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hels

Werkwoord

vervoeging van
omhelzen

omhels

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhelzen
    • Ik omhels. 
  2. gebiedende wijs van omhelzen
    • Omhels! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhelzen
    • Omhels je?