omhakt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hakt

Werkwoord

vervoeging van
omhakken

omhakt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhakken
    • ... dat jij omhakt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhakken
    • ... dat hij omhakt.