ohaat

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ohaat

Werkwoord

vervoeging van
ohaën

ohaat

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ohaën
    • Jij ohaat. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ohaën
    • Hij ohaat. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ohaën
    • Ohaat!