nivelleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ni·vel·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nivelleren |
nivelleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
- Ik nivelleer.
- gebiedende wijs van nivelleren
- Nivelleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
- Nivelleer je?