nivelleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ni·vel·leer

Werkwoord

vervoeging van
nivelleren

nivelleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
    • Ik nivelleer. 
  2. gebiedende wijs van nivelleren
    • Nivelleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nivelleren
    • Nivelleer je?