neertelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • neer·telt

Werkwoord

vervoeging van
neertellen

neertelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neertellen
    • ... dat jij neertelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neertellen
    • ... dat hij neertelt.