naheft
Uiterlijk
- na·heft
vervoeging van |
---|
naheffen |
naheft
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naheffen
- ... dat jij naheft.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naheffen
- ... dat hij naheft.
- ▸ 'Deze regeling was altijd al bekend en bestaat hier in elke bioscoop', verweert Kramer zich. De bioscoopbond, de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie, bevestigt dat. Die zit er ook mee in de maag dat de fiscus bij veel meer bioscopen opeens vijf jaar belasting naheft en dat tegen het hoogste tarief.[1]
- Het woord 'naheft' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naheft" herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Aertjan Grotenhuis“Sportorganisaties in de stress” (18 februari 2006) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 36 %
- Prevalentie Vlaanderen 26 %