naheft

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·heft
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
naheffen

naheft

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naheffen
    • ... dat jij naheft. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van naheffen
    • ... dat hij naheft. 
     'Deze regeling was altijd al bekend en bestaat hier in elke bioscoop', verweert Kramer zich. De bioscoopbond, de Nederlandse Federatie voor de Cinematografie, bevestigt dat. Die zit er ook mee in de maag dat de fiscus bij veel meer bioscopen opeens vijf jaar belasting naheft en dat tegen het hoogste tarief.[1]

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
26 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 2 augustus 2020 Weblink bron
    Aertjan Grotenhuis
    “Sportorganisaties in de stress” (18 februari 2006) op nrc.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be