nacijferde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·cij·fer·de

Werkwoord

vervoeging van
nacijferen

nacijferde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van nacijferen
    • ... dat ik nacijferde. 
    • ... dat jij nacijferde. 
    • ... dat hij, zij, het nacijferde. 

Gangbaarheid