nabouwt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·bouwt

Werkwoord

vervoeging van
nabouwen

nabouwt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nabouwen
    • ... dat jij nabouwt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nabouwen
    • ... dat hij nabouwt.