nabluste

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·blus·te

Werkwoord

vervoeging van
nablussen

nabluste

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van nablussen
    • ... dat ik nabluste. 
    • ... dat jij nabluste. 
    • ... dat hij, zij, het nabluste.