musiceerden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: musiceerden (hulp, bestand)
Woordafbreking
- mu·si·ceer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
musiceren |
musiceerden
- meervoud verleden tijd van musiceren
- Wij musiceerden.
- Jullie musiceerden.
- Zij musiceerden.
- Wij musiceerden.