mobiliseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mo·bi·li·seer

Werkwoord

vervoeging van
mobiliseren

mobiliseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mobiliseren
    • Ik mobiliseer. 
  2. gebiedende wijs van mobiliseren
    • Mobiliseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mobiliseren
    • Mobiliseer je?