mitigeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·ti·geer

Werkwoord

vervoeging van
mitigeren

mitigeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mitigeren
    • Ik mitigeer. 
  2. gebiedende wijs van mitigeren
    • Mitigeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mitigeren
    • Mitigeer je?