migreert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mi·greert

Werkwoord

vervoeging van
migreren

migreert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van migreren
    • Jij migreert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van migreren
    • Hij migreert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van migreren
    • Migreert!