meevielen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·vie·len

Werkwoord

vervoeging van
meevallen

meevielen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van meevallen
    • ...dat wij meevielen. 
    • ...dat jullie meevielen. 
    • ...dat zij meevielen.