meesmokkelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·smok·kelt

Werkwoord

vervoeging van
meesmokkelen

meesmokkelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesmokkelen
    • ... dat jij meesmokkelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesmokkelen
    • ... dat hij meesmokkelt. 

Gangbaarheid