meanderde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- me·an·der·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meanderen |
meanderde
- enkelvoud verleden tijd van meanderen
- Ik meanderde.
- Jij meanderde.
- Hij, zij, het meanderde.
- Ik meanderde.
vervoeging van |
---|
meanderen |
meanderde