martelde
Uiterlijk
- mar·tel·de
vervoeging van |
---|
martelen |
martelde
- enkelvoud verleden tijd van martelen
- Ik martelde.
- Jij martelde.
- Hij, zij, het martelde.
- Ik martelde.
- Het woord martelde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.