marchandeerde

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mar·chan·deer·de

Werkwoord

vervoeging van
marchanderen

marchandeerde

  1. enkelvoud verleden tijd van marchanderen
    • Ik marchandeerde. 
    • Jij marchandeerde. 
    • Hij, zij, het marchandeerde.