manoeuvreer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·noeu·vreer

Werkwoord

vervoeging van
manoeuvreren

manoeuvreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manoeuvreren
    • Ik manoeuvreer. 
  2. gebiedende wijs van manoeuvreren
    • Manoeuvreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manoeuvreren
    • Manoeuvreer je?