mankeerde
Uiterlijk
- man·keer·de
| vervoeging van |
|---|
| mankeren |
mankeerde
- enkelvoud verleden tijd van mankeren
- Ik mankeerde.
- Jij mankeerde.
- Hij, zij, het mankeerde.
- Ik mankeerde.
| vervoeging van |
|---|
| mankeren |
mankeerde
- Het woord mankeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Moordenaar des konings, door Robin Hobb ISBN 978-90-225-5340-4