mandateert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: mandateert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- man·da·teert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
mandateren |
mandateert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mandateren
- Jij mandateert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mandateren
- Hij mandateert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van mandateren
- Mandateert!