magnetiseerden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mag·ne·ti·seer·den

Werkwoord

vervoeging van
magnetiseren

magnetiseerden

  1. meervoud verleden tijd van magnetiseren
    • Wij magnetiseerden. 
    • Jullie magnetiseerden. 
    • Zij magnetiseerden.