magnetiseer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mag·ne·ti·seer

Werkwoord

vervoeging van
magnetiseren

magnetiseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van magnetiseren
    • Ik magnetiseer. 
  2. gebiedende wijs van magnetiseren
    • Magnetiseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van magnetiseren
    • Magnetiseer je?