magnetiseer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: magnetiseer (hulp, bestand)
Woordafbreking
- mag·ne·ti·seer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
magnetiseren |
magnetiseer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van magnetiseren
- Ik magnetiseer.
- gebiedende wijs van magnetiseren
- Magnetiseer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van magnetiseren
- Magnetiseer je?