luchtbewoners

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lucht·be·wo·ners
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de luchtbewonersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord luchtbewoner
    • Vroeger zou hij het schieten op onschuldige vogels gemeen hebben gevonden, maar de laatste weken had hij zelf, gedreven door de honger, al heel wat gevederde luchtbewoners gevangen en naar zijn moeder gebracht voor de pot. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen