loophoepels

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

1. Twee jongens spelen met hun loophoepels.
Uitspraak
Woordafbreking
  • loop·hoe·pels
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de loophoepelsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord loophoepel
     Kom je met opa en oma? Dan kunnen zij je misschien nog wel voordoen hoe ze vroeger speelden met loophoepels.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 11 januari 2021 Weblink bron “Lego en cowboysoep bij museum Buurtspoorweg” (11 oktober 2020) op xtranieuws.nl