legateer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • le·ga·teer

Werkwoord

vervoeging van
legateren

legateer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legateren
    • Ik legateer. 
  2. gebiedende wijs van legateren
    • Legateer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legateren
    • Legateer je?