lastigvalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • las·tig·valt

Werkwoord

vervoeging van
lastigvallen

lastigvalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lastigvallen
    • ... dat jij lastigvalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lastigvallen
    • ... dat hij lastigvalt.