labelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • la·belt

Werkwoord

vervoeging van
labelen

labelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van labelen
    • Jij labelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van labelen
    • Hij labelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van labelen
    • Labelt!